‘Haspengouw anders bekeken’:
Eddy Dupae’s regionale encyclopedie
"Natuur is alleen vanuit een historisch ecologische benadering te begrijpen en die gaat soms erg ver terug in de tijd. Vandaar dat een groot deel van dit boek over (agrarische) geschiedenis gaat. Het leven én het landschap kunnen nu eenmaal alleen achterwaarts worden verstaan, maar moeten voorwaarts geleefd worden." Eddy Dupae
RECENSIE
“Wat een leeservaring ! Al vele honderden boeken gelezen, maar dit spant de kroon ! Een heuse streekencyclopedie !”
Die drie zinnetjes schreef ik in potlood op de eerste witte binnenpagina van het boek “Haspengouw, anders bekeken’ van Limburger ‘par excellence’ Eddy Dupae. Het is overigens een echt kanjer van wel 719 pagina’s. Daar moet je tijd voor vinden. Tijd die zich aandiende nadat ik op zomer 2025 door mijn onstuimigheid een spierscheuring in het linkerbeen opliep. De hele eerste herstelweek bracht ik geboeid lange zomeravonden door met een grondige lectuur – veel onderlijnd, heel wat commentaartjes genoteerd – van het ‘magnum opus’ van de aardige man uit Wintershoven die ik enkele jaren geleden als lezer van De Groene Belg al eens kon ontmoeten.
Lezen is één ding. Bespreken een tweede. Hoe van deze recensie iets maken dat geen afbreuk doet aan de rijkdom van het boek ? Alleen al de inhoudstafel telt 8 pagina’s. Die worden voorafgegaan door een dankwoord voor de personen die een bijzondere bijdrage (o.a. via extra teksten) leverden en een woordje over de bedoeling van dit werk.
Over het vruchtbare Haspengouw verschenen al diverse werken maar daar viel weinig in te leren over de typisch Haspengouwse natuur. Die leemte vulde Eddy Dupae op via een holistische aanpak waarin zowel mens, natuur als milieu in samenhang benaderd worden. De natuur dient daarbij als ingang om het landschap te doorgronden.
Eddy Dupae schreef: “Niets is zo moeilijk te begrijpen als een landschap en het kan alleen met een holistische blik. Je mag nog over de meest erudiete specialist beschikken in welke discipline dan ook, nooit kan die in zijn ééntje een landschap volledig uitleggen. Toch hebben we de kennis van al die specialisten nodig om een landschap te begrijpen. Een landschap ontrafelen vergt immers kennis vanwege tal van disciplines. Hoe kan je Haspengouw begrijpen indien je niets weet over kalk, over ijstijden of over leem, noch over melk of mest?! Een landschap begrijpen is moeilijk, omdat alles er samenkomt: het heden en het verleden, natuur en cultuur, geologie, geomorfologie, bodem, ecologie, ... Ik had het geluk om bij de Vlaamse Landmaatschappij te werken waar collega’s archeoloog, hydroloog, bioloog, landbouweconoom, landschapsarchitect of bodemkundige zijn van wie ik veel heb opgestoken. Bovendien kon ik voor het schrijven van dit boek beroep doen op de echte specialisten ter zake die ik hier dan ook graag in het bijzonder wil bedanken.”
En dan volgt een bijzondere dank aan Guido Creemers, Roland Dreesen, Jean Poesen en Jan Stevens alsook aan David Depraetere, Tina Cuypers en Inge Hendrikx waarna Eddy ook nog levensgezellin Hilde bedankt en het boek opdraagt aan zijn kleindochter Axelle “in de hoop dat het veel minder erg zal worden dan ik nu vrees.”
Want gedurende zijn carrière bij de VLM heeft Eddy beroepshalve de achteruitgang van de natuur in onze Lage Landen moeten onder ogen zien waardoor hij zijn boek zal afsluiten met een zoektocht, aan de hand ook van wat hij las in het ezine De Groene Belg, naar een ‘uitweg’.
Maar voor we zover zijn krijgen we dus een kanjer van een boek te lezen – het moet met zijn 2,5 kilo mijn zwaarste boek zijn – dat begint met de geologische ontstaansgeschiedenis van Haspengouw.
Voor wie overigens geheel onbekend zou zijn met Haspengouw: het betreft de zuidelijkste helft van de Belgische provincie Limburg plus de noordwestelijke kant (tot aan de Maas) van de provincie Luik en ook nog een stukje van de provincie Namen. Het Franstalige deel noemt ‘Hesbaye’. Maar over Hesbaye gaat het boek van Eddy Dupae bijna niet. De auteur vermeldt wel dat “op taalkundig vlak Haspengouw en Hesbaye één doorlopend cultuurgebied zijn.” (p. 235)
“Haspengouw is kalk, kalk en nogmaals kalk”
Onder die titel van hoofdstuk 1 leren we dat het gebied dat omstreeks 741 voor het eerst vermeld werd als ‘pagus hasbania’ – een pagus was een ‘gouw’ in het Frankische rijk - in verre prehistorische tijden meermaals overspoeld werd door de zee die wanneer ze zich terugtrok een voedingsrijke bodem achterliet.
Wie zich afvraagt wat echt typische Haspengouwse natuur is en hoe die tot stand kwam, komt zoals Eddy Dupae stelt, snel uit bij “de abiotische aspecten kalk, ijstijden en leem.” Die basiskenmerken bespreekt de auteur in zijn eerste drie hoofdstukken. De impact van de mens, het cultuuraspect, volgt in de hoofdstukken 4, 5 & 6.
Hoe sterk bodems verschillen kunnen werd mezelf duidelijk toen ik als inwoner van het op een rots opgetrokken vestingstadje Limbourg sur Vesdre de Ardense schist-bodem kon vergelijken met de vruchtbare leemgrond van mijn ouderlijk dorp Budingen in het aan Haspengouw grenzende Hageland én met de zandgrond van het Limburgse Linkhout waar mijn tweede broer al jarenlang zijn tuin probeert vruchtbaar te maken. In Haspengouw hebben ze (naast de leemgrond) nog een vierde soort grond : kalkgrond.
Voorstelling van de prehistorische fauna in één van de door mensen ontgonnen mergelgrotten van de Maastrichtse Sint-Pietersberg (foto jpe)
De kalk in Haspengouw komt voor in de vorm van krijt, mergel, geologische afzettingen vol fossiele schelpen en kalkrijke löss. Al die kalk zorgt voor bijzondere ‘kalknatuur’ – zeldzame planten en dieren - maar de vroegere ontginning veroorzaakt nu serieuze grondverschuivingen, zogenaamde zinkgaten.
Van groot belang voor het tot stand komen van onze bodems waren de ijstijden die in Haspengouw voor heel wat reliëf zorgden, vooral in de vorm van asymmetrische valleien. Op de soms steile valleiflanken, te steil voor landbouw, bleven waardevolle loofbossen bewaard met tal van oudbosplanten.
‘Oudbosplanten’: het is één van die begrippen die me uit het boek zijn bijgebleven. Het gaat er om dat bossen die echt eeuwen oud zijn, heel anders van aard zijn dan een perceel waar men wat nieuwe bomen geplant heeft. Ze herbergen bijzondere dieren zoals de eikelmuis, het vliegend hert en oerboskevers. Die fauna kan je niet zomaar in één twee drie opnieuw in leven roepen als je ter wille van bv. de uitbreiding van een industriezone, ergens anders ‘ter compensatie’ een ‘nieuw bos’ aanplant.
Gedurende de ijstijden leefden er ook in Haspengouw Neanderthalers. Maar zij waren al verdwenen toen de zogenaamde ijstijdmegafauna van onder andere mammoeten en wolharige neushoorns definitief uitstierf, bijna zeker door de bejaging door Homo Sapiens. Die ‘megafauna’ had door begrazing (half)open parklandschappen vol natuur gecreëerd en toen zij verdween, alsook door de opwarming van het klimaat vanaf het Holoceen, zowat 10.000 jaar geleden, begon het landschap helemaal dicht te groeien met donker bos – de zogenaamde ‘climaxvegetatie’. Tot de mens aan landbouw begon te doen. Vee voorkwam dat alles dichtgroeide met bos. Volgens Eddy Dupae hebben “de eerste boeren daardoor onbewust mogelijk een groot deel van de toenmalige biodiversiteit gered, maar net nu wordt die enorme natuurrijkdom sterk bedreigd door de moderne, industriële landbouw.”
Van de eerste boeren van België en Romeinse villa’s
op de Haspengouwse leembodem tot het taalgordijn
Met dit relatieschema (p. 15 en 752-53) beoogde Eddy Dupae zoals hij het mailde, “in één oogopslag (en voor de eerste) keer een holistisch overzicht te geven van alle onderlinge relaties in het landschap van Haspengouw.”
De ijstijden begunstigden Haspengouw met een bijzonder vruchtbare soort landbouwgrond: leem. Het was aan die vruchtbare leembodem te danken, dat zowat 5.300 jaar voor onze tijdrekening, de eerste boeren van België zich in Haspengouw vestigden: de Bandkeramiekers. Later zouden de Romeinse veroveraars, na eerst de Eburonen van Ambiorix geliquideerd te hebben, in Haspengouw een uitgestrekt villa-landbouwsysteem uitbouwen.
Die villa’s dienden voor de graanteelt ter bevoorrading van de Romeinse legers die aan de Rijngrens de Germaanse stammen moesten buitenhouden. De Romeinen lieten ons in 10 v. Chr. ook de oudste stad van België na: Tongeren. Ze bleken “bijzonder kundige bouwmeesters, met een grote kennis van de geologie van de streek.” Ze lieten ook allerlei bouwmateriaal van verder weg aanvoeren. Tot zelfs uit Italië, Griekenland, Turkije en Egypte! Na de val van het Romeinse rijk zou al dat materiaal gerecupereerd worden. “Zo bevatten heel wat ‘patchwork’-kerken in de omgeving van Tongeren hergebruikt Romeins materiaal.”
De Romeinen legden ook onze oudste wegen aan, met name de kaarsrechte kasseiwegen van Tongeren naar Tienen en naar Bavay/Bavik, de hoofdplaats van wijlen de Nerviërs (nog een door Caesar geliquideerde stam van Oude Belgen). Langs die Romeinse kassei ontstonden in Haspengouw en Hageland later de meeste steden: Borgloon, Sint-Truiden, Tienen, Maastricht, ...
In de 4e eeuw werd de verdediging van de noordgrens van het Rijk tegen de Germanen onhoudbaar en werd er vanaf de Rijn teruggeplooid op de Romeinse wegen in het zuiden van Haspengouw. “Uiteindelijk ontstond hier vanaf de 5e eeuw de West-Europese Germaans-Romaanse taalgrens. Die was het gevolg van de invallen van Frankische Germanen uit de Kempen. Die Franken uit de Kempen rukten uiteindelijk zelfs op tot in het noorden van Frankrijk en gaven zo hun naam aan dat land.”
Let wel: de taalgrens was toen nog nergens duidelijk afgebakend, zoals dat later politiek beslist zou worden. Tussen de twee taalregio’s lag zoals Eddy Dupae het ook met een kaartje aangeeft (p. 233) “een groot tweetalig gebied in Midden-België” dat we herkennen aan de vele toponymische doubletten: plaatsen die twee namen kennen zoals Tienen/Tirlemont, Waremme/Borgworm, Liège/Luik of nog Lille/Rijsel. Ook in de streektalen/dialecten op en langs de huidige taalgrens duiken tal van gemeenschappelijk gebruikte woorden op, zoals bv. ‘de plomb’ (in het Brabants van het Hageland) voor ‘een (elektrische) zekering’. Overigens “onderscheidden” de twee taalgemeenschappen “in ons land zich vanaf de 7de eeuw alleen nog door hun taal en gebruiken. Alle andere aspecten, zoals het christendom, de materiële cultuur en de begrafeniscultuur, alsook het nieuwe fenomeen van het domeinwezen, waren aan beide zijden hetzelfde.”
Het eeuwenoude drieslagstelsel
Drieslagstelsel - Wikipedia
De abiotische aspecten kalk, ijstijden en leem hebben we gehad. Vanaf hoofdstuk 4 gaat het in het boek voluit over de impact van de mens. Die mens trok in Haspengouw grote vierkantshoeves op met enorme graanschuren.
Eddy Dupae herinnert er ons aan hoe “Haspengouw eeuwenlang een graanstreek bij uitstek is geweest, te danken aan het drieslagstelsel en aan grootgrondbezit.”
Het drieslagstelsel ? Dupae legt het uit als volgt: “Het omvatte in principe een driejaarlijkse graanproductiecyclus. Het eerste jaar van de driejaarlijkse cyclus werd het braakjaar genoemd. In dat jaar werd de braak, het braakliggend akkerland, geploegd, vervolgens bemest en voor de winter met wintergraan ingezaaid. In jaar 2 werd dat wintergraan geoogst en het jaar daarna, in jaar drie, werd in de lente zonder bijkomende bemesting het zomergraan ingezaaid. Dat was vooral haver voor de paarden. Op een akkerperceel werd het eerste jaar dus het broodgraan (vooral rogge, naast tarwe en spelt) voor de eigen voeding geteeld. Alleen het eerste jaar werd er bemest. Mest was immers schaars en kostbaar en het weinige werd dan ook alleen voor de teelt van de eigen voeding gebruikt. Na het winter- en vervolgens zomergraan was het onkruid dermate gaan woekeren dat een derde graanoogst onmogelijk was geworden en bijgevolg moest het onkruid onderdrukt worden met begrazing. Na twee oogsten uit één bemesting was de bodem bovendien dermate uitgeput dat de grond enkele jaren moest rusten of dries liggen.”
Die grond werd graasgebied voor het vee. “Rust voor de bodem, graasgebied voor het vee én onkruidbestrijding waren de drie belangrijkste functies van die dries die tot één derde en zelfs haast de helft van het akkerareaal kon beslaan, een immense oppervlakte.”
Pas wanneer de bodemvruchtbaarheid voldoende hersteld en het onkruid door begrazing bestreden, kon men de dries opnieuw ‘gebraakt’ worden: meerdere keren met de ploeg ‘gebroken’ om het van resterend onkruid te zuiveren. Na het ‘breken’ werd de dries bemest en de cyclus kon zich herhalen.
In Haspengouw gold “een strak gereglementeerd drieslagstelsel. Die strakke reglementering, vastgelegd vanaf de 14e tot de 18e eeuw in zogenaamde dorpskeuren of wijsdommen, was nodig om over voldoende graasgebied voor het vee te beschikken. Dat vee moest immers de trekkracht én de ‘broodnodige‘ mest leveren. Doordat de akkers na de oogst vrij moesten zijn voor de beweiding, had de boer geen vrijheid in teeltkeuze. Iedereen was verplicht hetzelfde gewas te verbouwen als de buren en de opgelegde oogstafspraken moesten ervoor zorgen dat de oogst overal voor een welbepaalde datum weg was, zodat de gemeenschappelijke weidegang op de stoppel na de oogst en op de daaropvolgende driesperiode mogelijk was.”
Voegen we er nog aan toe dat ook in de ‘moderne’ land- en tuinbouw met al zijn kunstmeststoffen gronden niet continu voor dezelfde teelten gebruikt worden. Men wisselt af. Het ene jaar aardappelen, dan tarwe, dan maïs …
Grootgrondbezit: grote diefstal
Als kind had ik wanneer een boseigenaar of zijn boswachter me uit een bos verjoeg, zoiets van: “Wie gaf jou het recht om zo’n groot stuk grond te bezitten ? De wereld, de natuur is van iedereen !”
Dankzij Eddy’s boek weet ik nu hoe veel grootgrondbezit begon als pure diefstal. Hij beschrijft het zo:
“In de vroege middeleeuwen behoorde het eigendoms- en gebruikrecht van niet in cultuur gebrachte gronden toe aan de koning, wildernisregaal genoemd. In de feodale tijd verklaarden de heren, zowel de adel als de clerus, alle land, bos en wildernis dat nog niet gecultiveerd was en dus ‘geen heer had’ regale, m.a.w. tot hun eigendom. Het ontstaan van het grootgrondbezit kan teruggebracht worden tot die onrechtmatige in bezitneming van enorme oppervlaktes ongecultiveerd land in de vroege middeleeuwen. Daardoor was vroeger tot de helft van alle landbouwgrond in Haspengouw in handen van adel en kerk. Niet alleen eigenden adel en kerk zich grote stukken grond toe, maar ze gebruikten ook nog eens de gratis arbeid van vele horigen en pachters om zo hun macht verder uit te bouwen.”
Systematische uitbuiting van de bevolking dus, die adel en kerk in stand konden houden doordat “zij over de gerechtelijke macht beschikten, bijzonder veel grond en omdat ze de bezitters waren van o.m. banmolens en banpaanhuizen. Graan malen en bier brouwen was lange tijd een erg lucratieve bron van inkomsten voor de elite, vandaar bv. de vele watermolens in Haspengouw.”
“Anderzijds heeft de adel Haspengouw tal van mooie kastelen, grote bossen en prachtige kasteelparken vol stinsenplanten nagelaten en de clerus ’bespikkelde’ als het ware Haspengouw met prachtige abdijen, kloosters, kerken en begijnhoven.”
Schapen, herders en heerdgang gaven Haspengouw vorm
Om te landbouwen heb je mest nodig en tot het einde van de 19de eeuw toen de eerste kunstmest verscheen, had je dieren nodig (en/of mensen …) die die mest kunnen produceren. Eddy Dupae herinnert er ons aan hoe schapen eeuwenlang “de belangrijkste mestproducenten in Haspengouw waren. Daarom liepen er ooit vele duizenden schapen in Haspengouw rond. De mestproductie was destijds dermate belangrijk dat het gemeenschappelijk geregeld werd. Dat gebeurde met een inmiddels verdwenen en totaal vergeten landbouwsysteem dat heerdgang werd genoemd. De heerdgang was de dagelijkse rondgang in en om het dorp van de dorpskudde of ‘heert’ onder begeleiding van een dorpsherder. De heerdgang vormde samen met het drieslagstelsel een gemengd landbouwsysteem, waarbij de heerdgang voor extra mest moest zorgen. Die heerdgang is een bijzonder stabiel landbouwsysteem geweest dat eeuwenlang haast overal in West-Europa voorkwam, vandaar de ruime verspreiding in Europa van gelijkaardige termen als de heerd, der Hirt, le herdier, the hert.”
Naast schapen werden ook koeien (o.a. nog door mijn moeder), ganzen en varkens gehoed langs de kanten van wegen en op braakliggende terreinen. Maar “vooral het schaap was geschikt als mestproducent, omdat het schaap overdag vooral graast, maar het keutelen eerder ‘opspaart’ voor de nacht én omdat schapen ook in de winter kunnen leven van het weinige wat het landschap nog te bieden heeft. Met schapen werden overdag overal in het landschap de nutriënten verzameld om die vervolgens tijdens de nacht achter te laten op de geploegde akkers die daartoe tijdelijk afgerasterd waren. Dat perken of bochten was de oudste manier om mest op het akkerland te brengen. Het schaap heeft zo vele eeuwenlang het hele landschap verschraald door duizenden en duizenden tonnen groene massa in mest om te zetten voor de vette van de akkers.”
Franse schaapsherder anno 1920 (auteur onbekend; Wikipedia)
Vandaar dat ook “eeuwenlang de herder een bijzonder belangrijke dorpsfiguur” was. Zijn opleiding “duurde minstens 7 jaar, want een herder moest over heel wat vaardigheden beschikken: de kwaliteit van weides en de heilzame werking van de kruiden inschatten, ziektes behandelen, met een driekantige spies gevaarlijke gasophoping verwijderen door een gat te boren tot in de maag, ... Door zijn medische kennis was de herder vaak de dierenarts voor al het vee in het dorp. De ‘Scheper van Naanhoven’ bij Sint-Truiden hield zelfs spreekuur voor de burgers van Sint-Truiden en werd er haast als heilige vereerd.”
Door tal van factoren die in het boek aan bod komen, kreeg de schapenhouderij eind 19e eeuw de genadeslag en verdween de heergang uit het straatbeeld. Echter niet zonder een blijvende invloed uit te oefenen op de Haspengouwse natuur. “Het is zelfs niet overdreven te stellen dat o.m. door bodemverschraling, verspreiding van zaden en de onderdrukking van dominante soorten haast alle typisch Haspengouwse natuur het resultaat van de heergang is.”
Begrazing/heerdgang ook in de bossen
Niet alleen braak liggende terreinen werden begraasd. Ook bossen. Eddy Dupae: “Begrazing van het bos is zowat het oudste landbouwgebruik en kwam vroeger algemeen voor. Door de eeuwenlange bosbegrazing hadden de bossen vroeger een vrij open karakter gekregen (…) s met imposante, oude, vrijstaande bomen middenin een grasland.”
De middeleeuwse boer zag volgens Eddy Dupae “drie ‘agrarische lagen’ in het bos: helemaal bovenaan in de kronen van de hoge eiken zat de mast voor de varkens, wat lager sneden de boeren het loofhooi gemaakt van bebladerde twijgen als voedsel voor het vee en tot slot gebruikte dat vee de bosbodem aan de voet van de bomen als graasland. Door die bosbegrazing, samen met hakhoutbeheer, was het bos vroeger veel structuur-, licht- en vooral veel soortenrijker dan nu, zeker wat de bosorchideeën betreft. Klimop die nu alles overwoekert en een grote bedreiging vormt voor de typische flora van oude bossen en van diepe, beboste holle wegen, werd destijds door bosbegrazing in de winter sterk onderdrukt. Omdat de heerdgang een bijzonder positieve invloed had op de natuurwaarde van graslanden, hooilanden en bossen, hypothekeert het verdwijnen van de heerdgang sterk het behoud van de actuele natuurwaarden in Haspengouw.”
De auteur sluit zijn hoofdstuk over de heerdgang in Haspengouw af met te illustreren hoe ook de structuur van vele dorpen erdoor bepaald werd en we er een schat aan heerdgang-toponiemen aan overhielden. “Zo lag binnen het dorp centraal vaak een dorpspleintje of ‘dries’ waar het vee elke dag verzamelde, vandaar de term driesdorpen.”
“Het centrum van een dorp werd overigens ook aangeduid met de term bies(t) van beest. Zo was het gehucht Terbiest in Sint-Truiden vermoedelijk de verzamelplaats van het stadsvee net buiten de oude stadspoorten. In de middeleeuwen werden immers ook in de steden heel wat landbouwdieren gehouden. Vanaf het dorpsplein begaf de kudde zich langs de veewegen naar de permanente graasgebieden die -in tegenstelling met het akkerland dat eerder bruin was- steeds groen van kleur waren en dus de ‘groengronden’ werden genoemd. Veedriften werden dan ook vaak door toponiemen aangeduid waarin het woord groen voorkwam: de Greune weg, de Gruynstraat of de Groenstraat. Groenstraten werden door veekeringen, bv. in de vorm van gevlochten gele kornoeljehagen afgeboord voor de bescherming van de moestuin, vandaar de naam Haagstraat.”
“Haspengouw, Quo vadis?”
In zijn zesde en laatste hoofdstuk blikt Eddy Dupae terug op de evoluties in Haspengouw “vanaf WOI en zeker vanaf WOII” en tracht hij ook vooruit te kijken naar waar het met de regio naar toe gaat.
Drie aspecten ziet Dupae verantwoordelijk voor de grondige wijziging van de aard van Haspengouw: “Vooreerst de overbevolkingsproblematiek wat zich o.m. vertaalt in ruimtelijke verrommeling en in massatoerisme, daarnaast de intensivering en globalisering van de landbouw gekoppeld aan de neoliberale markt met o.m. de quasi verdwijning van de hoogstamboomgaard en van het gemengde, kleinschalige, familiale bedrijf en tot slot de enorme achteruitgang van de natuur, o.m. te wijten aan die intensieve, grootschalige, exportgerichte landbouw.”
Over het eerste aspect is Eddy Dupae heel duidelijk en hij citeert daarbij ook uit De Groene Belg en uit het boek ‘We zijn met te veel’ van Fons Jena: “Overbevolking zet ons volledig klem tussen onze immense energie- en voedselbehoefte enerzijds en de angstaanjagende klimaatontsporing en biodiversiteitscrisis anderzijds. Door de Groene revolutie in de landbouw is de wereldbevolking dermate sterk gegroeid dat er haast geen weg meer terug is, maar hoe kan een bevolking steeds maar verder groeien terwijl de oppervlakte aan land niet kan toenemen en we nu al zowat aan het plafond inzake landbouwproductiviteit zitten?”
De natuurminnaar Eddy Dupae, ziet het met lede ogen aan hoe de bevolkingstoename ook in Haspengouw leidde “tot een ruimtelijke ‘ratjetoe’”. We verliezen steeds meer open ruimtes en mensen worden opeengestapeld in appartementen want die “brengen meer op, maar de plekken waar men kan samenkomen of samen iets kan doen, die verdwijnen en zo verdampen sociale cohesie én dorpscharme.”
“Meer mensen leidde ook tot massatoerisme.” Eddy Dupae wijst er op hoe zich daarmee “een fundamentele verschuiving voltrok in de perceptie van wat het platteland is. Men ziet een landschap steeds meer als toeristen- en recreantenlandschap en veel minder als voedsellandschap en dat is geen goede evolutie, want voedselproductie noemt niet voor niets de primaire sector. Hetzelfde geldt voor de natuur. Die moet aansluiten bij de wensen van mensen en goed bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar zijn. De natuurgebieden beginnen daardoor steeds meer op recreatiegebieden te lijken en daar lopen mensen met oog voor elkaar, voor zichzelf of voor hun smartphone rond, maar niet voor de omgeving.”
De intensivering (industrialisering) van de landbouw – die ook de vroegere boerenbevolking haast volledig deed verdwijnen – vormt de tweede “grote bedreiging voor de eigenheid van Haspengouw. Zij veranderde het oude lappendekenlandschap vol mensen, vol diversiteit aan boerderijdieren en gewassen én met erg veel natuur in een karakterlozer, kaler, simpeler, natuurarm en ontvolkt, steriel landschap.”
De ruilverkavelingen werkten de ‘landbouwintensivering’ nog in de hand. Dupae: “Ooit was ruilverkaveling onmiskenbaar een pletwals voor natuur en landschap. Dat was de tijd van de tabula rasa of de éénzijdige aanpak toen de ruilverkaveling-oude-stijl alleen oog had voor de agrarische inrichting van het buitengebied en al wat die agrarische ontwikkeling in de weg stond letterlijk wegvaagde: natuur, landschappelijke identiteit én erfgoed. Bij de ruilverkaveling-nieuwe-stijl, vanaf de jaren ‘90, werden daarentegen steeds meer aspecten van het landschap betrokken bij het verkavelingsproces en in tegenstelling tot de nog steeds heersende, algemene opinie dat ruilverkaveling gelijkstaat met natuurvernietiging, beschermde en vergrootte de ruilverkaveling- nieuwe-stijl net de waardevolste natuur in de streek.”
Exit de Hoogstam-boomgaarden
Haspengouw staat bekend als dé fruitstreek van België maar de bomen waaraan dat fruit groeit, zijn op een mensenleven sterk veranderd.
Vroeger had je overal hoogstamboomgaarden. Hun areaal nam “spectaculair toe op het einde van de 19e eeuw toen onze markten overspoeld werden door buitenlands graan en de boer in Haspengouw noodgedwongen o.m. op fruit overschakelde. De aanleg van spoorinfrastructuur eind 19e eeuw, meer bepaald Spoorlijn 23 Tienen-Tongeren, droeg daar zeker ook aan bij. Het areaal hoogstamboomgaarden bereikte zijn maximum in de jaren ’50 van de vorige eeuw, maar werd daarna massaal vervangen door de laagstam. In 1950 telde Limburg ca. 10.721 ha hoogstamboomgaarden. In 1976 bedroeg het areaal hoogstam al maar 2.101 ha meer en het neemt nog steeds verder af.”
Hoogstamboomgaarden hebben hun economische functie verloren en “op ecologisch vlak hebben de meeste hoogstamboomgaarden” volgens Eddy Dupae “niet zo erg veel te bieden, behalve dan voor de maretak en voor een aantal ‘hoogstamvogelsoorten’ zoals de steenuil, de ringmus en de grauwe vliegenvanger. Maar uitzonderingen bevestigen de regel, met name de narcisdorpen Diets-Heur en Vreren. In die twee dorpjes tooit de hoogstamboomgaard zich in de lente met duizenden ‘tijlozen’, dialect voor wilde narcis.” “Een uniek cultuurhistorisch Haspengouws fenomeen dat veel meer aandacht verdient dan het nu krijgt, want die unieke boomgaarden dreigen allemaal te verdwijnen.”
Bij de evolutie van hoogstam-boomgaarden naar de opgefokte laagstam-plantages met hun dozijn of meer sproeistofbeurten jaarlijks, had Eddy Dupae ook het grote aantal kankers in de fruitstreek vermeld kunnen hebben. Kankers waar ook de fruitboeren – die mede door de goedkope buitenlandse plukkers die ze massaal aantrokken vaak puissant rijk werden - zelf aan ten offer vallen, zoals het een paar van mijn al overleden lagere-school-kameraadjes overkwam.
Fantoompopulaties en hopeloze versnippering
Aan het eind van zijn boek moet Eddy Dupae somber vaststellen dat “de toename van de bebouwing en andere infrastructuur, massatoerisme en vooral de landbouwintensivering voor een dramatische achteruitgang van de natuur in Haspengouw zorgden. Wie nu al wat ouder is, vraagt zich met weemoed af waar al die ‘banale soorten’ zoals de veldleeuwerik, de patrijs, de zomertortel, de huismus en nog zovele andere soorten uit hun jeugd gebleven zijn. Het gaat momenteel echt niet goed met de natuur in Haspengouw.”
Door allerlei factoren waaronder het massale gebruik van pesticiden, zijn ook de insecten massaal verdwenen. “Door een immens gebrek aan insecten en aan een soortenrijke, wilde akkerflora is het landbouwgebied nu zowat een ‘ecologische woestijn’ geworden. Door de (over)bemesting van het landbouwgebied, denk aan het stikstofprobleem, is er bovendien een ‘stikstoftijdbom’ onderweg naar onze natuurgebieden in de valleien. Door grondwaterstromingen is scheiding tussen natuur en landbouw onmogelijk.”
Laten we ons geen rad voor de ogen draaien door kleine succesjes hier en daar, “de populaties in Haspengouw worden steeds kleiner, geïsoleerder en alsmaar kwetsbaarder. Te klein, te geïsoleerd, te negatief beïnvloed: de perfecte mix voor massale extinctie. Waarschijnlijk bevat Haspengouw dan ook heel wat zogenaamde fantoompopulaties, t.t.z. populaties die nog wel aanwezig zijn, maar die uiteindelijk toch zullen verdwijnen. Weg akkervogels, weg open landschap, weg hoogstamboomgaard, weg bijzonder soortenrijke, eeuwenoude graslanden.”
Het beleid zet nu wel in op het streven naar ruimtelijke verbindingen in de extreem versnipperde Haspengouwse context “maar de versnipperde gebieden die men wil verbinden zijn doorgaans te klein en te verafgelegen van elkaar om die met ruimtelijke corridors aan mekaar te linken.”
Volgens Eddy Dupae zou “alleen een moderne heerdgang zou hier wat soelaas kunnen brengen, want uit recent onderzoek blijkt dat voor de meeste planten en vele diersoorten de enige echt functionele corridor een rondtrekkende schaapskudde is.”
Kleinschaligheid, dorpelijkheid, autonomie, democratie …
Gezien al het bovenstaande, zoekt Eddy Dupae “een waardevolle toekomst voor Haspengouw” vooral in het terug streven naar kleinschaligheid, naar “dorpelijkheid”. “Want ‘de dorpsgeest’ is universeel en gaat over iets wat klein, bijzonder en specifiek, maar nog steeds overzichtelijk en (be)grijpbaar is. Kleinschaligheid zorgt voor verbondenheid met elkaar en met de plek waar we wonen.”
We moeten daarbij “de maatschappelijke, de ecologische, de klimaatcrisis, maar ook de financiële en andere crisissen zoals corona als een systeemcrisis zien en niet als alleenstaande fenomenen. Voor Haspengouw waar de landbouw nog steeds het bodemgebruik overheerst, betekent dit zonder meer Andere landbouw, andere economie!”
Geheel in de lijn van wat ik in De Groene Belg ook al zo vaak vooropstelde en waarbij Eddy Dupae zich tot mijn vrolijke verwondering ook liet inspireren door ‘L’hypothése K.’ van Aurélien Barrau die ik hier op 18/12/2023 besprak (en waarvan Eddy de tekst in een intermezzo grotendeels overnam op zijn pagina’s 581-583), schrijft hij dat we “de menselijke schaal zijn kwijtgeraakt, terwijl autonomie op menselijke maat extreem belangrijk is. Er is een punt waarop grote samenlevingen te ingewikkeld worden om nog bestuurbaar te blijven. Kleine staten en economieën zijn vreedzamer, welvarender en creatiever. Te groot verliest menselijke maat, t.t.z. de schaal waarop mensen nog vat hebben op de systemen die hun leven bepalen. Kleine staten, kleine economieën en kleine gemeenschappen zijn flexibeler, autonomer, beter bestand tegen economisch noodweer, minder in staat tot oorlogsvoering en ze leggen meer verantwoording af aan de bevolking. Ze zijn dus democratischer, omdat de afstand burger-bestuurder er kleiner is. (…) Wanneer men controle wil over het eigen leven moet men nu eenmaal zelf aan politiek kunnen doen en het publieke debat is net veel eenvoudiger te organiseren in kleine gemeenschappen. Kleinschaligheid verhoogt m.a.w. de kwaliteit van de democratie.”
Een knap pleidooi dat ingaat tegen de overal opgehemelde ‘schaalgrootte’ zoals je die in de media ook aantreft en waar een Christian Van Thillo zich recent in een interview in De Standaard ook achter verschuilde om het opslokken in zijn Persgroep van het Nederlandse RTL te verantwoorden.
Eddy Dupae pleit daarentegen “voor kleinschaligheid, voor kleine steden en dorpen op menselijke schaal, op maat gesneden van de beschikbare hulpbronnen van de betreffende regio. Zo niet plegen we immers elders roofbouw en zorgen we daar voor armoede. We pleiten verder ook voor een grote diversiteit op tal van vlakken (biologisch, agrarisch, energetisch, ...), diversiteit als vorm van risicospreiding en bron van zelfexpressie. We wijzen tot slot op het grote belang van het wederkerigheidsprincipe. Dat wederkerigheidsprincipe vertaalde zich vroeger in het voortdurend samenwerken van de leden van een gemeenschap bv. om de hooioogst op tijd binnen te halen of bij het beheer van de zogenaamde commons. Samenwerken aan een gemeenschappelijk doel en wederkerigheid zorgden vanzelfsprekend niet alleen voor sneller en lichter werk, maar bovenal voor een hechtere sociale cohesie binnen de gemeenschap. Samenwerken verplicht de dorpsbewoners immers om debat te voeren, goede afspraken te maken, enz. Kortom, kleinschaligheid laat een gemeenschap toe om democratisch haar eigen lot grotendeels zelf bepalen.”
En Eddy Dupae besloot: “We kunnen kiezen om verder te gaan op de huidige weg of we kunnen kiezen voor een heel andere, meer autonome, kleinschalige toekomst in Haspengouw. Een bijzonder moeilijke, maar uiterst belangrijke beleidskeuze voor het Hart van Haspengouw.”
Een encyclopedische klepper om vaak terug in te duiken
Voilà. Met de bovenstaande pagina’s hebt u al een beetje een idee van waar het in die Haspengouw-encyclopedie om draait. Ik schreef bijna Hageland-encyclopedie omdat ik daar nu zelf terug woon en wat zou ik blij zijn om zo’n rijkelijk boek ooit over de regio van mijn eigen jeugd én oude jaren te kunnen bespreken. Juist om die regio, zijn bodem, zijn bewoners en bv. ook de structuur van zijn valleien beter te kunnen ‘lezen’. Is het overigens niet heerlijk om door middel van dit soort boeken ook als het ware in een tijdscapsule terug te kunnen keren naar het leven van onze voorouders dat tot heel recent nog zo heel anders én zo veel rustiger was dan de jachtige, veeleisende tijden die we nu ondergaan.
Eddy Dupae maakte het me wel gemakkelijk om bovenstaand overzicht te brengen, want verrassend genoeg plaatste hij in zijn boek, na zijn van pagina 611 tot pagina 687 lopende literatuurlijsten per hoofdstuk en voorafgaand aan nog drie ‘indexen’ (van onderwerpen, plaatsnamen + waterlopen en ‘soorten, gewassen en vegetatietypes’, van p. 703 t.e.m. 719), zelf een samenvatting van zijn boek van 15 pagina’s. Die samenvatting heb ik verder samengevat, herschikt en aangevuld. Zijn finale samenvatting verraste me wel omdat Eddy na elk van zijn 6 hoofdstukken eerder ook al een samenvatting bracht met telkens als titel ‘De kern’.
Terwijl ik ‘de kern’ van zijn eerste hoofdstuk opzoek, verblijdt het boek me weer met de vele mooie foto’s, kaarten, schema’s, tekeningen … Het geheel werd ook leesbaar gemaakt door de talrijke kaderteksten, intermezzo’s en de spaarzame vetjes die de auteur aanbracht, geheel in DGB-stijl. (Grapje)
Bij dat alles kan ik niet anders dan mijn vrolijke verwondering te uiten over de manier waarop Eddy zich bekommert over zelfs de kleinste plantjes en beestjes in zijn Haspengouw. Een enkele keer werd het ook mij als groene jongen wel iets te machtig als hij wel heel ver gaat in het beschrijven van bijvoorbeeld wat voor zwammen er ergens voor komen, maar dan zijn er die mooie foto’s weer en die namen van al die zwammen, plantjes of insecten waar ik vaak nog nooit van gehoord had, die me doen wegdromen … Sneeuwzwammetje, papegaaiwasplaat, scharlakenwasplaat, karmozijnwasplaat, honingwasplaat, broos vuurzwammetje (zie foto), roodvoetknotsje, barsthoed, gordijnzwam, vuurmelkzwam … Wie verzon het allemaal ?
Elders doen Eddy’s gedetailleerd-erudiete uitweidingen me beseffen hoe belangrijk één of ander wezentje wel is. Zoals met name voor land- en tuinbouw de ‘pieringen’, de regenwormen. Daarvan komen er in ons land zowaar een 20-tal soorten voor, waarbij je strooiselwormen hebt (epigeïsche wormen), bodemwoelers (endogeïsche wormen) en diepgravers (anekische wormen) … (p. 238)
Om nu echt echt af te ronden, kan ik er nog aan toevoegen dat “Haspengouw, anders bekeken” mede door zijn volume en zijn gewicht, een boek is dat niet in een bibliotheekkast thuishoort maar dat zoals hier nu in ‘Terweiden’ – het Budingese gehucht op de grens van Haspengouw en Hageland - een plaatsje verdient op een bijzetkastje waar het zijn huisbewoner en de bezoekers, blijft uitnodigen om regelmatig (met de nodige spierkracht …) weer ter hand genomen, gelezen en genoten te worden. Waarbij ik er eerlijkheidshalve wel moet aan toevoegen, dat Eddy ook mijn hart gestolen heeft door al zijn illustraties en citaten uit De Groene Belg. Misschien moet hij zelf maar eens beginnen met het ezine ‘De Groene Haspengouwer’. Want dat hij nog lang niet uitverteld is over zijn heimatje, wie zou daar aan kunnen twijfelen ?!
Jan-Pieter Everaerts,
De Groene Belg 2967, 13 juli 2025.
PS Nog vermelden dat het boek (in een 766 paginalange versie) gratis als PDF te ‘downloaden’ is op www.likona.be onder het rubriekje Kennisbank. pdfHab2025.pdf - Google Drive
De inhoud van de PDF verschilt overigens lichtjes met die van de hier besproken gedrukte versie Eddy Dupae in april 2024 liet maken.
Eddy informeerde hieromtrent na het lezen van bovenstaande bespreking: “De definitieve versie van het boek is van januari 2025, maar ik heb er zelf geen ingebonden exemplaar meer van laten maken wegens te duur. Voor mij is het vooral belangrijk dat de definitieve versie gratis, dus digitaal, te verkrijgen is. Ik vind dat info zoveel mogelijk gratis ter beschikking moet gesteld worden.
Ik heb na april 2024 nog extra gegevens gekregen of zelf opgespoord, o.m. het erg boeiend werk van toparcheoloog Francis Pryor uit de U.K., waardoor er na april 2024 extra bijdragen zijn toegevoegd, bv. over het ontstaan van het drieslagstelsel en zeker de meer dan 50 p. lange, bijzonder waardevolle bijdrage van Jan Nuijens, ooit een collega van mij, over de planologie in Haspengouw. Zo ook is extra info toegevoegd over kankers in de landbouw op p. 558. Doordat de nieuwe versie een stuk gewijzigd is, kloppen je paginaverwijzingen in de recensie wel niet meer (bv L’hypothese K staat nu op p. 641-643 ipv op 581-583), maar dat is niet erg.”